De vereenzaming van stilte
2009
Al sinds het begin der tijden draaiden stilte en geluid om elkaar heen. Als tegenpolen die elkaar niet konden verdragen waren ze een eeuwigdurende strijd aangegaan, een strijd zonder zicht op een overwinning. Want hoewel de stilte wel moest wijken voor het geluid en het geluid niet tot zwijgen kon worden gedwongen door de stilte, was de wereld van nature in rust en waren er verstoringen nodig om geluid te produceren: zonder storm braken er geen takken van de bomen en zonder onweerswolken sneden er geen donderslagen door de lucht.
Een eeuwigheid verstreek. Verstrengeld in elkaars niet te negeren aanwezigheid werd ieder moment van intense rust vroeg of laat verwoest door een aanval van oorverdovend kabaal, maar geen enkel offensief leidde tot een definitieve heerschappij. Zonder voedingsbodem stierf ieder geboren geluid vanzelf weer uit en keerde de rust weer terug. Geen van beide groeide, geen van beide slonk.
Maar toen kwam er aan deze ogenschijnlijke staat van harmonie een einde. Het begon met een zacht gezoem van talen en dialecten dat boven de alledaagse dierengeluiden uitkwam. Uiteraard verwachtte de stilte snel weer terug te kunnen keren, maar dit geluid was anders dan de klanken en tonen die haar eerder hadden verjaagd. Het nam steeds grotere delen van de dag permanent in en het duurde steeds langer voordat het weer verstomde. Bovendien stimuleerden deze geluiden elkaar tot eenstemmige koren van ondernemingszin, wat leidde tot een mechanische galm die zich als een olievlek uitspreidde.
De stilte week uit naar de bossen en parken waar zij als vlot in de woeste zee een reddingsboei vormde voor wie niet kon zwemmen. Met lede ogen keek ze toe hoe ze werd ingesloten: steeds grotere delen van de dag vielen ten prooi aan de alsmaar aanzwellende herrie en vervolgens werd ook de nacht van haar rust beroofd. Eerst kwam het kabaal van de straat tot de muren van de huizen, toen tot de deur van de slaapkamer en nu sliepen de mensen met oordopjes in omdat het geluid zelfs in het holst van de nacht tot aan hun huid was doorgedrongen.
Toch wist de stilte dat het niet rechtvaardig zou zijn om deze invasie te veroordelen en ertegen in opstand te komen: het waren de mensen zelf die haar van zich afduwden. Sommigen kozen er bewust voor om haar met luide stem te bestrijden en te bespotten, maar de meesten leefden alsof zij eenvoudigweg niet bestond. Gretig genoten ze van de vruchten die de luidruchtige samenleving met zich meebracht en het akelige lawaai dat ze daarmee aanvaardden, camoufleerden ze met nieuwe klanken. Hun leven was doordrongen van geluid en wanneer een zeldzaam moment van rust zich onverwachts voordeed, werd ze als ongewenste indringer ervaren en haastig opgevuld.
Zo vereenzaamde de stilte. Verwoest door herrie versplinterde haar geheel tot kleine schilfers van sereniteit, maar omringd door lawaai hadden deze restanten de grootste moeite om hun geruisloze karakter te behouden. Eén voor één werden kloosters omgebouwd tot poptempels en de waarde van het gouden zwijgen daalde tot ver onder het zilveren spreken. Met iedere klokslag verminderde het bestaansrecht van de stilte en werd ze meer en meer overbodig, ongewenst, vervloekt als het noodlot van de doven.
Verdreven naar de onbewoonde uithoeken van de aarde en zich als zeepbellen verschuilend voor het vlijmscherpe geluid om haar heen, analyseerde de stilte haar situatie. Vervolgens trok ze de enige logische conclusie, en ze verdween. Ingesloten door haar tegenpool gaf ze haar weerstand op en liet ze haar leegte vullen. In één moment implodeerde ieder sporadisch deeltje rust dat een veilig onderkomen had gevonden. In één moment kwam er een einde aan een eeuwigheid van evenwicht en zo verschoof de wereld van rust en stilte van de hedendaagse realiteit naar een fabelachtig verleden.
Pas toen drong tot de mensheid door dat stilte niet alleen de volledige afwezigheid van geluid was. Ze vormde ook een beschermende buffer, een taai medium dat geluidsgolven afremde en daarmee de verstomming van geluid veroorzaakte. Nu zij er niet meer was, werd de lawine van lawaai door niets meer geremd en galmde hij als een continue stroom verstikkend gif onbelemmerd door de steden, de straten, de huizen. Niemand kon ontsnappen. Iedereen was verplicht om aan te horen wat ze over zichzelf hadden afgeroepen.
Het duurde niet lang voordat de mensen de herrie om zich heen niet langer konden verdragen. De eersten zochten hun toevlucht in het doorboren van hun trommelvliezen, maar hiermee maakten zij hun probleem alleen maar groter. Via de geopende gehoorgang kreeg het geluid nog directer toegang tot de hersenen en daardoor werd zijn destructieve uitwerking nog effectiever. Onthouden van slaap en iedere andere vorm van rust schreeuwden de mensen het uit van angst, angstkreten die zich met elkaar verenigden en eindeloos de wereld rondgingen om al haar bewoners tot waanzin te drijven.
Uiteindelijk trachtten de mensen hun heil te vinden in de dood. Uit pure wanhoop lieten ze zich van gebouwen vallen, maar ze werden veilig opgevangen in een laag van dikke kluwen kabaal. Anderen probeerden te vluchten in bloedverlies, maar een krachtige stroom lucht gevuld met gebonk en gedreun drukte de doorgesneden slagaders dicht. Zelfs pogingen om te verdrinken waren gedoemd te mislukken: geen wateroppervlak bleef lang genoeg kalm om er onder te kunnen verschuilen. Uit alle macht smachtte de mensheid naar de stilte, maar zij had de wereld definitief verlaten en geen gebed of smeekbede kon haar op andere gedachten brengen.
Langzaam werd het de mensen duidelijk dat er geen uitweg was, en wie tot dit besef kwam, stopte met vluchten. Doelloos bleven deze moegestreden zielen staan, midden op straat, verloren in geluiden die groter waren geworden dan zij zelf. Vol eerbied staarden ze naar de hemel. Alleen daar, in het vacuüm van het universum, heerste nog complete stilte. Maar geen trap was hoog genoeg om er te komen.