Sɛ·bɪs·mə

Een logische en consequente visie op de wereld en het leven



De zeemeeuw

16 januari
2011

Het begon op een avond in november. Een enorme zwerm kauwen had zich in de bomen voor mijn appartement verzameld en luid kwetterend maakten ze zich klaar voor vertrek. Vanachter het raam keek ik naar hun vrijwel identieke silhouetten. De avondschemer had de hemel al een beetje verduisterd, maar toch staken de duizenden zwarte vogellijfjes scherp af tegen de bewolkte achtergrond.

Zo nu en dan vloog een aantal kauwen op, maar zodra zij merkten dat de anderen bleven zitten, zochten ze snel weer een zitplek op. Blijkbaar kon de groep alleen als zijn geheel functioneren als de hele zwerm als één wezen opsteeg. Maar dat gebeurde niet. Telkens weer namen andere vogels het initiatief tot een gezamenlijke vluchtpoging, en telkens weer werden zij door de rest genegeerd waardoor de lucht zich vulde met verwarring. Er ontstonden chaotische patronen van vogels die iedere connectie met elkaar verloren en meerdere groepen begonnen door elkaar heen te vliegen, stijgende en dalende vogels botsten met grote snelheid tegen elkaar aan en het enige waar alle beesten het over eens waren was dat ze mijn oren kapot moesten schreeuwen. Toen werd het stil.

De volgende ochtend werd iemand anders als mij wakker. Hij lag op de grond voor het raam, met bloed op zijn gezicht. Zijn oren ruisten en zijn hoofd bonkte. Hij stond op, liep naar de badkamer en hij keek in de spiegel. Waarschijnlijk had hij een bloedneus gehad, dat overkwam hem misschien wel vaker. Hij waste zich schoon en keek me nogmaals aan. Hij zag er precies zo uit als ik, en zelf leek hij niet door te hebben dat hij mij niet was. Hij kamde zijn haar, kleedde zich aan en begon mijn leven te leiden alsof er niets veranderd was.

De mensen in zijn omgeving hadden echter al snel door dat er iets niet klopte. Als hij langsliep stootten ze elkaar aan en zonder schaamte keken ze hem na op straat. Ze zeiden niet veel tegen hem, maar als ze praatten, dan spraken ze steeds vaker in raadselen. In het begin vond hij het mysterieuze sfeertje rondom zijn persoon wel interessant en zag hij het als een uitdaging om thuis op hun uitspraken te puzzelen om er een begrijpelijke boodschap in te ontdekken, maar na verloop van tijd werd het frustrerend dat mensen niet gewoon zeiden wat ze bedoelden. Nachtenlang had hij geprobeerd hun geheimtaal te ontcijferen, maar de logica ontging hem en hij concludeerde dat het een stuk gemakkelijker was om contact met anderen te vermijden dan te begrijpen.

Ondertussen begon hij ook mij te ontlopen. Hij was vaker thuis, maar ik kon niet zien waar zich mee bezig hield. Aandacht aan zijn uiterlijk besteedde hij in ieder geval niet: zelfs op de zeldzame momenten dat hij voor de spiegel stond, had hij geen oog voor zijn onverzorgde voorkomen. In plaats daarvan tuurde hij geobsedeerd naar de man die vanachter het glas naar hem terugstaarde. Minutenlang bestudeerde hij mijn ogen, mijn wenkbrauwen, de manier waarop hij de vorm van mijn mond kon veranderen door zijn lippen te bewegen. Hij zag me, maar hij herkende me niet.

Onze relatie verslechterde en de fascinatie in zijn ogen maakte geleidelijk plaats voor ergernis over mijn voorspelbare aanwezigheid. Meerdere malen zag ik hem zijn vuist ballen en ik wist dat hij op die momenten met het idee speelde om de spiegel stuk te slaan, maar telkens weer barstte hij een ogenblik later in lachen uit en liep weg. Toch bleven de spanningen oplopen en op een dag pakte hij de spiegel aan weerskanten vast en tilde hem voorzichtig uit de klemmetjes waarmee hij aan de muur hing. Beheerst zette hij hem op de grond, omgekeerd, om voortaan de tegels te reflecteren.

In de weken die daarop volgden zag ik hem zelden. Veelal waren het toevallige ontmoetingen die bestonden uit het uitwisselen van een gejaagde blik, te kort om te kunnen achterhalen waar we waren. Bovendien liet hij vaak alleen een deel van zijn gezicht zien, waardoor de context van de situatie me ontging. Uiteindelijk vervaagden zijn ogen achter een rode waas.

Daarna begon er iets te veranderen. Het was alsof er zo nu en dan een putdeksel werd geopend, waardoor hoog boven mijn hoofd een meterslange tunnel ontstond met in de verte een smalle schijf van licht. Over de rand van het gat zag ik mensen naar beneden kijken. Ze wisten dat ik mij ergens in het donker moest bevinden en ze probeerden iets tegen me te zeggen, maar ze waren zo ver weg dat ik ze niet kon verstaan. Na een tijdje leken ze het op te geven en schoven ze het deksel weer terug, om later via een andere onbereikbare opening opnieuw te falen.

Een paar pogingen later keek ik niet meer omhoog. Alleen in de avondschemer van regenachtige dagen opende ik mijn ogen, want dan kon ik hem zien staan. Verminkt door de grillige strepen die over zijn gezicht liepen keek hij me van dichtbij aan, waarna hij probeerde zijn voorhoofd in het mijne te duwen. Het lukte hem niet, en ten slotte stopte het met regenen.

Jaren later kwamen we elkaar voor de laatste keer tegen. Het was op het strand, aan de waterlijn, ergens tussen het moment dat het licht begint te worden en het moment dat de zon op komt. Hij stond daar al een tijdje te wachten, maar pas toen hij een golfje koud water over zijn voeten voelde rollen keek hij naar beneden, recht in mijn ogen. Ik schrok van zijn gezicht, hij zag eruit alsof hij jarenlang had geslapen zonder uit te rusten. Zijn huid was grauw en voor het grootste gedeelte bedekt met een dikke laag beharing, zijn ogen lagen diep in hun kassen. Ik zag hem denken, alsof hij onverwachts een oude bekende tegenkwam wiens naam hij was vergeten. Toen voelde ik mijn mondhoeken opgetrokken worden, hij glimlachte naar me.

Hij keek weer op en liep rustig de zee in. Het water kabbelde kalm tegen zijn benen en met iedere stap die hij zette verdwenen we verder. Al snel was hij tot aan zijn middel doorweekt. Ik streelde zijn vingertoppen en terwijl hij doorliep en de zee zich om zijn lichaam sloot, strekte hij zijn armen naast zich uit. Zijn handen liet hij op de mijne drijven en onherroepelijk bleef het water stijgen.

Toen we op het punt stonden kopje onder te gaan keek hij omhoog, en terwijl achter hem de eerste zonnestralen over de duinen vielen, zag hij een enkele zeemeeuw zweven. Met gespreide vleugels hing de vogel stil in de lucht. Hij hoefde geen moeite te doen om ergens te komen, de lucht droeg hem naar waar hij wilde gaan. Hij was volmaakt alleen. De zeemeeuw zweeg en terwijl het zicht vertroebelde liet hij zichzelf naar de horizon glijden. Daar verdween hij op het punt waar lucht en water één zijn.

geplaatst onder Korte Verhalen
2 reacties op

“De zeemeeuw”

  1. Op 22 juni 2012 om 09:50 schreef Lydia:

    Seb, wat mooi!

  2. Op 31 december 2012 om 18:42 schreef adriaan:

    Ik zoek dat punt ook voor mij zelf waar water en lucht één zijn

Jouw reactie:

 


  • 2016
  • 2015
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008

  • Privacy
    Disclaimer